2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 28 Januari 1917 MARIA-AANBIDDING OF NIET? als Bileam als zij maar zulk een teer geweten hadden als deze profeet, die de ezelin waarop hij reed, hoorde vragen „wat heb ik u gedaan dat gij mij nu driemaal geslagen hebt Ben ik niet uw ezelin, op dewelke gij gereden hebt van toen af dat gij mijn heer geweest zijt tot op dezen dag Ben ik ooit gewoon geweest u alzoo te doen (Numeri 22), zij zouden nóg de gefolterde dieren zóó hooren spreken en ze zouden zich, evenals Bileam, schamen over hun lafhartig en schandelijk gedrag Van Bileam s ezelin gesproken, die zoo verstandig en aandoenlijk sprak met haar eigenaar, wat heeft men over die geschiedenis al niet gemeesmuild Natuurlijk, zegt men, natuurlijk is dat nooit gebeurd. Ziet ge nu wel dat de Bijbel een boek is van sprookjes en fabeltjes Een ezel die spreekt, het is te gek om zooiets te gelooven Alsof de dagelijksche ervaring niet leerde dat er héél wat sprekende ezels rondloopen en 't niet juist bijna nooit voorkomt dat een ezel kan zwijgen Inplaats van die ezelin van Bileam aan te halen als een argument tegen de Bijbelsche geschiedenis, zouden al die ezelachtige menschen hun tijd heel wat beter én nuttiger besteden, wanneer ze die menschelijke ezeltjes op het strand eens wilden aanhalen. In figuurlijken zin als toonbeelden van wreedheid en ellende door s menschen schuld. En in letterlijken zin aan-haalden, streelden, vriendelijk behandelden, inplaats van ze te schoppen en te slaan en te laten verhongeren en prijs te geven aan hun beulen. Gevoel hebben is een zegen. Maar het kan tot een vloek worden, als die gevoeligheid niet wordt ontzien, maar beleedigd. Soms zou een mensch wel ón-gevoelig willen zijn. Dan zou harde en onbillijke bejegening hem niet deeren en niet smarten. En zoo zou ik soms ook voor 't dier wenschen dat het maar gevoel-loos was. Dan zou het niet zoo lijden als het nu gedurig door menschen lijden moet. Arm dier! welk een schuld rust er op uw mede-gezegende, den mensch Ellendige mensch gij, die u niet ontziet u te vergrijpen aan een gezegende des Heeren Indien u de lijst wordt gepresenteerd om daarop uw naam te zetten, mijne Hoorders ten einde bij den Raad ook uw stem te laten hooren in het belang der dieren bescherming, verzuimt dan de schoone gelegenheid niet om die vier-voetige schepselen, die 's zomers aan ons strand worden afgejakkerd, te redden uit de handen van die twee voetige schepsels, die zulk een schrikkelijke illustratie zijn van de waarheid dat een mensch, die zijn konings-schepter misbruikt tot een stok, een knoet, om het onschuldige, gevoelige dier te ranselen, zichzelf niet maar verlaagt tot een dier, maar ver, vèr beneden den hoogen rang van het dier zinkt, tot het lage, diepe peil van een beest. (Wordt vervolgd.) P. M. Hoe oordeelt „de R. K. Kerk van de Oud-Bisschoppelijke Clerezij", kortweg „Oud-Roomsch" genoemd, over de Maria-vereering in de Roomsche Kerk? Vóór mij ligt het daarover handelend Vlugschrift Nr. 3, uitge geven door de „Vereeniging—Petrus Buys". Augustus 1912, Op blz. 4, 2de alinea wordt gezegd „De hedendaagsche Roomsche Maria-vereering is in strijd met het geloof en de praktijk der oude algemeene christelijke kerk, in strijd met de leer en de eerste be ginselen van het christendom, in strijd met de kennis van Qod en de leer van den Verlosser en diens verlossingswerk". En dan volgt: „wij zeggen: Het is een onloochenbaar feit dat de oude algemeene christelijke kerk de hedendaagsche Mariolatrie niet kende. Onder Mariolatrie verstaan wijDe dwalingen, het bijgeloof en de overdrijvingen die in den loop der tijden en vooral sedert 1854 zijn begaan en nog dagelijks in de Roomsche kerk worden begaan tot ergernis en droefheid der ware christelijke God-zoekende zielen. Door deze dwalingen en dat bijgeloof is de Katholieke leer op de meest betreurenswaardige wijze verduisterd en vernietigd". „Het N. T. en de praktijk der eerste eeuwen dragen geen schuld aan de overdreven vereering welke de Roomsche kerk aan Maria heeft gewijd. De berichten die wij aangaande Maria in het N. T. vinden zijn zeer schaarsch. Zij wordt Luk. I 28 genoemd „gezegend onder de vrouwen" en in I 48 „alle geslachten zullen haar zalig noemen". In Luk. II 48 wordt zij „de moeder van Jezus" geheeten en in Rom. I 3 „Zijn Moeder naar het vleesch". Nergens in de schriftuur wordt Maria als middelares aangeroepen. Integendeel zelf bidt zij met de apostelen en discipelenaangeroepen wordt zij echter niet (Hand. I 14). En ook de eervolle benamingen die haar bij Lukas worden toegekend, verheffen haar niet uit of boven de menschelijke sfeer der deemoedige Godsmaagd en reine gezegende moeder!" (blz. 5) „Er dient met nadruk op te worden gewezen dat in de 4e eeuw nog geen enkele cultus bestaat of opkomt. Epiphanius (403) zegt: „Maria wordt in eere gehouden, maar niet aangeroepen. Den Heer alleen komt aanroeping toe". En: „Daarom heeft Christus haar in Cana vrouw genoemd, om iedere onbetamelijke vereering verre te houden". Chrysostomus (407) zag in Maria's optreden te Cana aan matigende indringerigheid en in de woorden Matth. 12 48— 50 de verdiende straf voor haar ijdelheid. Eerst in de 5e eeuw worden dezë meeningen verworpen en zocht men door valsche en mislukte exegese te bewijzen dat Christus Zijn moeder niet heeft berispt", (blz. 6) „Zelfs tegen het midden der 7e eeuw vermeldt Isidorus van Sevilla (636) slechts de feesten van den Zaligmaker en van de martelaren, van Maria geen enkele!" (blz. 7) „Sedert de 11e eeuw is het vooral Petrus Damiani die Maria prijst als het volmaakte schepsel, wie niets onmogelijk is. Ook de relequien vereering komt in zwang", (blz 8) „Alphonsus van Liguori (f 1787) gaf in 1784 zijn Heerlijkheden van Maria uit. Dit is wel het sterkste en overdrevendste der heden daagsche Mariolatrie. De avontuurlijke ergerniswekkende inhoud zijner Heerlijkheden zijn tegenwoordig het thema van al de bijge- loovige, dweepzieke, grofzinnelijke en overdreven onbenulligheden die in de Roomsche Kerk worden in praktijk gebracht gedurende wat men noemt de maand van Maria", (blz. 9) „Wordt in het algemeen Maria zooveel mogelijk naast Christus geplaatst, ter positieve gelijkstelling van de moedermaagd met den Gods Zoon bedient men zich van middelen die tegen de eerste be ginselen eener gezonde bijbel-uitlegging strijden. Men ontziet zich niet om de meest absolute plaatsen, welke in het N. T. op Christus zijn bedoeld, te veranderen en aldus gewijzigd op Maria toe te passen. Zóó b.v. Joh. ill vs. 16, door den Benedictyner kardinaal Don Pitra aldus op Maria toegepast: „Zoozeer heeft de H. maagd de menschen bemind, dat zij haar eenigen Zoon voor het heil van allen heeft gegeven". De kroon op zijn God-onteerend werk zet deze kardinaal door Rom. 5 12 zoo te verklaren: „Zonde en dood zijn door een vrouw in de wereld gekomen, de in Lourdes ver schenen maagd heeft ze vernietigd". „Wat heeft men van het Christendom gemaakt! Wat blijft er van het geheel eenige verlossingswerk van Christus nog over 1 En wanneer Maria zóó machtig is, wat hebben wij nog een Verlosser van noode I (blz. 13 15). „Men zal niet nalaten tot ieder, die de overdreven Maria-vereering laakt, te zeggen Aan God alleen wordt „latria", goddelijke eer, toegebracht. De heiligen brengen wij „dulia". Voor ons zijn deze distincties slechts bewijzen dat de Roomsche theoloog het booze geweten daardoor tot zwijgen tracht te brengen, en de ware be doeling zijner kerk te bemantelen. In de praktijk echter treedt die bedoeling steeds scherper en onbedekter aan den dag. Het geheele tijdperk der laatste 60 jaren geeft daarvan het onwederlegbaar bewijs. Het dogma der onbevlekte ontvangenis heeft Maria met Christus op één lijn gesteld. Daardoor is zij aan de zuiver menschelijke sfeer onttrokken tot goddelijken rang en macht", (blz. 16) „De attributen en genademiddelen, die haar in hymnen en ge beden worden toegeschreven, zijn grootendeels aan Christus ont leend en op haar overgedragen. Haar cultus geschiedt met roman tische schoonheid, met pracht en praal, met uiterlijk schoon en zinnenbekorende voorstellingen en raakt onmiddellijk aan het heiden- sche. En dit alles geschiedt ten koste van de vereering van God en diens Zoon den Verlosser! (blz 17) Op wat de Schrijver blz. 18—20 over Maria's onbevlekte ont vangenis zegt, kom ik in een volgend opstel terug, waarin ik dit dogma uitvoerig zal behandelen. Hier alleen vermeld ik de Oud- Roomsche conclusie „Het dogma der onbevlekte ontvangenis is daarom een dogmatische aanslag en eer. liturgische gewelddaad op de Katholieke leer gepleegd", (blz. 20) Ten opzichte van Maria's hemelvaart slaakt de schrijver de klacht „Voorwaar de christelijke nakomelingschap zal het nauwelijks kunnen gelooven, dat heiligschennende dwaasheden als deze en dergelijke gepreekt werden en nog minder, dat die gepreekt werden zonder tegenspraak, met verlof en aanmoediging der hoogste kerkelijke autoriteiten- (blz. 21) „In de Roomsche Kerk wordt de naam moeder Gods herhaaldelijk misbruikt. Deze titel werd aan Maria gegeven ter aanduiding van de persoonlijke eenheid van Christus, God en Mensch. Maar niet om te doen gelooven dat Maria de Goddelijke natuur heeft voortgebracht. Een schepsel de macht toekennen, de scheppende natuur voort te brengen, is een monstruositeit die het heidendom zelfs nooit heeft begaan. De Gods-voorstelling is vervalscht door hen die beweren dat van Maria de goddelijke genade afkomt. Velen beperken zich door de verklaring dat de genade ons gewordt door Maria. Dan is Maria

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1917 | | pagina 3