Zondag in LEDIGHEID doorbrengt, doet zichzelf oneindig
méér kwaad dan wie dien dag hard ARBEIDT. -:
Wie zjjn
FEUILLETON.
maakt „hongerig" naar de heerlijkheid der stad van God.
Balling'Zijn is in een wereld, waar geen enkel oor geheel
zich sluiten kan voor den weemoedszang der vergankelijkheid,
vaak ongeweten prikkel om te zoeken de toekomende stad
die blijft.
Woelt die „honger" ook niet in menigeen, die voor de
onrust van zijn hart geen verklaring weet, en voor den
honger naar andere heerlijkheid dan gevonden wordt op
de vlakke wegen der wereld, geen stilling zoekt in Gods
gemeenschap?
Zeker is die „honger" telkens weer nieuw in wie de
werkelijkheid van God beleefd hebben. Telkens zoekt zij
verzadiging, in wie God hebben gezien in de wonderen,
waarmede Hij hun leven heeft geleid, of Hem ontmoetten
op een eenzaam deel van hun levensweg.
Zeker leeft die „honger" in wie het woord zonde leeren
verstaan, in zijn donkerheid en beschaming, en dus hunkeren
naar gerechtigheid.
Zeker leeft die „honger" in wie iets van de breedte en
diepte van eigen zonde leerden meten aan de vlekkelooze
heiligheid van Christus, die zonde voor ons werd, en ver
zoening teweeg heeft gebracht.
Ik zal niet vragen, of ge in één dier „hongerigen" trekken
terugvindt van uw eigen wezen. Wie dien „honger" niet
kent, wordt niet hongerig door er over te spreken. En wie
van dezen „honger" weet, uit de martelendste uren zijns
levens, zal wel in stilheid zeggen ja mijn God, onder de
„hongerigen" die tot U kwamen en komen, ben ook ik.
Ik ken óók van die menschen, die Lucas „rijken" noemt.
Om een lief ding zou ik willen, dat ge nu eens niet
terstond denkt aan geld. wanneer Lucas hier van „rijken"
spreekt. Want onder die „rijken" zijn ook wel rijken in
geld en goed. Maar evenzeer een groot getal, dat alles
behalve rijk is. Dat is duidelijk, als men er op let, dat
Lucas tegenover „rijken" hier niet stelt: armen, maar
„hongerigen". En overeenkomstig wat we zeiden en zagen
van „hongerigen", zijn „rijken" de menschen, die van het
balling-zijn niets gevoelen; menschen, die van zondaar-zijn
geen begrip hebben, omdat ze zich dagelijks te goed doen
aan hun deugden en braafheden.
Gaan zulke menschen tot God Zeker. Dat blijkt wel
hieruit dat ze worden „weggezonden". Wie niet komt, kan
moeilijk worden weggezonden.
Maar de „rijken" zoeken God zoo heel anders dan de
„hongerigen". Weet ge hoe?
Laat ik er u één laten zien, die de „rijken" uitnemend
vertegenwoordigt.
't Is op 'n Zondag. De „rijke" gaat naar de kerk. Daar
zingt hij, bidt hij, en luistert naar de preek. En juist in
zijn gebed wordt zijn ziel openbaar. „Ik dank u Heer
zegt hij dat ik niet ben als de menschen, die hier om
me heen zitten. Ik steel niet. Ik spreek geen kwaad. Ik
neem geen woekerwinst. Ik gedraag me goed. Ik ben veel
beter dan die man daar, die van „honger" schreit, en niet
eens zijn oogen durft opslaan naar U, o God". Wat is die
man „rijk" Met zijn rijkdom gaat hij tot God, en étaleert
ze in Gods troonzaal. Zoo gaat de „rijke" tot God. Zonder
honger. Zonder heimwee. Verzadigd van eigen heerlijkheid.
Wanneer nu zoo „hongerigen" en „rijken" den troon van
God naderen wat gebeurt er dan
Lucas zegt: „rijken heeft God ledig weggezonden". Dat
kan moeilijk anders. Er kan nergens iets meer bij. Hun
leven is vol. Hun hart is vol. Hun ziel is vol. Zoo vol
van eigen kracht en verdienste, dat zij Gods kracht en
genade niet noodig hebben Zoo gaan ze op in de voorbij
gaande wereld, dat heimwee hun vreemd is, en al hun
rijkdom hier ligt.
Is 't niet ontroerend wat God met hen doet, als ze tot
Hem komen? Ledig worden ze weggezonden. Ledig. Of
is niet ledig het innerlijk bestaan van een mensch, die vol
is van niets dan het eigen ik? Ik, die zoo sterk ben. Ik, die
zoo goed ben. Ik, die zoo vroom benEn als „ik" dan
eens wegvalt? En niets heeft dan „ik", als fundament om
op te bouwen, en houvast in storm en dood? O, ledigheid!
O, ontroerende ledigheid!
t Is merkwaardig, dat de „hongerigen" dat ook zeggen.
Immers honger is ledigheid. Maar dit is het verschil: de
„hongerigen" zeggen 't niet aan het einde van den weg,
als God hen heeft weggezonden. De „hongerigen" zeggen
't. als zij gaan tot God. Zij zeggen het als een klacht, die
hen uitdrijft tot God. Juist omdat ze „honger" hebben,
zoeken ze God. En dat nooit te vergeefs. Hun honger stilt
FRANCISCO DE SAN ROMAN.
I s
De apostel vermaant ons in den brief aan de
Hebreen, dat wij met lijdzaamheid, dat is met
volharding, zullen loopen de loopbaan, die ons
is voorgesteld, ziende op Jezus, den oversten
Leidsman en Voleinder des geloofs, en met de
verheffende gedachte dat een groote wolk van
getuigen, die den strijd reeds gestreden, die
de loopbaan reeds voleindigd hebben, ons van
uit de heerlijkheid gadeslaan en aanmoedigen
Wie zijn die getuigen Het grieksche woord
voor getuige is hetzelfde waarvan ook ons
„martelaar" is afgeleid; het is „martus' en
beteekent ook, behalve een getuige in den ge
wonen zin des woords, een geloofsgetuige en
een bloedgetuige, een die zijn getuigenis met
zijn bloed bezegelt. In het vorige hoofdstuk
van den Hebreërbrief, het elfde, geeft de apostel
ons een treffende lijst van die geloofshelden
en martelaren, die uitgerekt zijn geworden,
die bespottingen en geeselingen geleden hebben,
en ook banden en gevangenis, die gesteenigd
zijn geworden, in stukken gezaagd, gepijnigd,
door het zwaard ter dood gebracht, hebben
gewandeld in schaapsvellen en geitenvellen,
verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde
welker de wereld niet waardig was
hebben in woestijnen gedoold en op bergen en
in spelonken en in de holen der aarde.
Onze vaderen lazen veel in de Martelaars
boeken, waarin het leven en sterven van de
vrome helden en heldinnen des geloofs werd
beschreven, die om den naam van Jezus Christus
banden en dood hadden ondergaan, en sterkten
hun geloof daarmede; wij doen dat misschien
te weinig en het is in elk geval jammer dat,
waar de daden van krijgshelden telkens en
telkens weer aan het nageslacht worden over
verteld, dat nageslacht zoo bitter weinig hoort
en weet van de veel heerlijker en moediger
daden der eenvoudige geloofshelden, die in de
dagen der vervolgingen, in de eerste eeuwen
door de hand der heidensche keizers, later door
Rome en de inquisitie, zoo bitter hebben ge
leden en zulk een heerlijk voorbeeld ons hebben
nagelaten Wij hebben een wolk van getuigen
laat ons dan ook die wolk van getuigen leeren
kennen.
De naam dien ik boven dit opstel afschreef,
is die van den eersten Spanjaard, die om het
evangelie van Christus als martelaar op den
brandstapel stierf, gedood door de handlangers
van het pauselijk Rome, en dus wel waardig
om niet slechts door zijn protestantsche land-
genooten, maar evenzeer door alle belijders
der evangelische waarheid in alle landen in
eere en dankbare herinnering te worden ge
houden Ook Spanje, het roomsche aarts-
roomsche Spanje, een der bolwerken van het
pausdom, heeft zijn morgenrood der Hervorming
gehad, een morgenrood, dat maar al te spoedig
in donkeren nacht is verkeerd, dank zij de
helaas met al te goeden uitslag bekroonde
pogingen van Karei V en Filips II om te vuur
en te zwaard eiken belijder van het Evangelie
van Jezus, volgens de beginselen dier Her
vorming, uit te roeien.
De levensgeschiedenis van Francisco de San
Roman wordt ons door zijn landgenoot en
vriend Francisco de Enzinas verhaald, wiens
merkwaardige leven ik misschien later hier ook
nog wel eens vertellen zal. Hij was, evenals
deze, uit Burgos, de oude, vermaarde stad in
het Noorden van Spanje geboortigzijn vader
bekleedde het ambt van „alcalde mayor"
opperrechter - in Briviesca, dicht bij genoemde
stad. Een geleerde opvoeding had hij niet ge
noten van letterkunde en godsdienst wist hij
al even weinig als de meeste Spanjaarden van
zijn tijd. Reeds vroeg vertrok hij naar Ant
werpen om er handel te drijven, alwaar Enzinas
hem menigmaal zag. In 1540 begaf San Roman
zich, in gezelschap van een anderen Spanjaard,
naar Bremen, met de opdracht een som gelds
van eenige kooplieden aldaar te innen, die
dezen aan Spaansche handelaars te Antwerpen
schuldig waren. Toevallig een kerk binnengaande,
hoorde hij daar een prediking van Jacobus
Praepositus, die hem zoozeer trof dat hij terstond
den leeraar opzocht en dezen smeekte hem in
de nieuwe leer uitvoeriger te willen onder
wijzen. Geruimen tijd bleef hij bij hem, schreef
de predikingen op die hij uitzijn mond hoorde,
dronk het onderwijs in dat hem gegeven werd,
en werd door de kracht des Heiligen Geestes.
een van God geleerde, een kind Gods een
verloste door Jezus Christus.
(Wordt vervolgd.) M.F.v.L.