Voor eiken dag
Wie van Zondagsrust verstoken blijft, is niet zoo frisch als hij
wezen kan gedurende de overige dagen van de week.
FEUILLETON.
keeren. Er zijn er, die met ijver beginnen, maar de moei
lijkheden en gevaren schrikken hen af en het zwaard valt
hun uit de hand. Die volharden zal tot het einde, die
zal zalig worden. Strijdt om in te gaan door de enge
poort. Jaagt naar de heiligmaking. Legt de wapenen
niet af, eer de Heer zelf de wapenrusting losgespt en u
tot zich roept.
En als dat geschiedt, is er zelfs dan nog stof om te
roemen Allerminst. Het werk is nooit af, is nooit vol
maakt ook het beste was met zonde bevlekt. Alles is en
blijft genade. Heerlijk, als van ons, bij ons sterven, als van
David gezegd kan worden „den raad Gods gediend heb
bende, is hij ontslapen".
Eén slechts kon zeggen, toen Hij de wapenrusting af
legde „lk heb voleindigd het werk, o Vader, dat Gij mij
gegeven hebt om te doen". Hij had zich aangegord tot het
grootste werk, den zwaaisten strijd, en was overwinnaar
gebleven. De werken des duivels had Hij verbroken, de
wereld had Hij verlost.
En door Hem, in zijn kracht, kon Paulus ook aan het
einde zijns levens zeggen „lk heb den goeden strijd ge
streden, ik heb den loop voleindigd, ik heb het geloof
behouden". In Jezus' kracht, nooit in eigen kracht. En
daarom ook geen roemen, anders dan in dè genade van
dien Heiland, die hem, Paulus, den voornaamste der zon
daren had verlost en bewaard, en die het ook ons wil doen.
Alles is genade van het begin tot het einde, genade dat
wij bekeerd zijn, genade om te arbeiden, te strijden, te
overwinnen, te leven en te sterven.
Die zich aangordt, beroeme zich niet, als die zich los
maakt. Ons beroemen Ach, hoe zouden wij kunnen
Wij zijn zondaars, hoe zullen wij dan ooit komen in die
heilige stad, hoe zullen wij ooit kunnen aanschouwen het
aangezicht van den heiligen God Hoe zouden wij kun
nen roemen, anders dan in de oneindige liefde en genade
van onzen Heer, van nu aan tot in eeuwigheid.
M.F. v. L.
Verzameld door C. B.
Het gaat niet anderswaar Christus is, daar moet ook
zijn Judas, Pilatus, Herodes, Kajafas, Annas, daarenboven
ook Zijn kruis, en anders is het de ware Christus niet.
Luther.
De waarheid ligt verborgen in de diepten van haar bron,
in de diepten van God, den eeuwigen Geest.
De Hartoq.
Het najagen van laag en onedel genot is de dood voor
het gelukhet ondermijnt de zedelijkheid, knakt de geest
kracht en sloopt de levenskracht van menschen en vol
keren. Smiles.
Niets is zekerder, dan dat God de zonde vergeeft van den
zondaar, die er van verlost wil worden.
Prof. Gunning.
Het is in het leven niet mogelijk met teerheid aangezien
te worden behalve door weinigen.
Johnson.
Neen, dat is niet mogelijk, en toch, men snakt naar
warmte en teerheid, want anders verwelkt het hart, men
blijft een aangetrouwde van het leven, zonder dat er ooit
een menschelijke ziel dicht bij ons gekomen is.
Prof. van Dijk.
Het doei van de profeten des Ouden Verbonds was Israël
te leeren zich met geloof en hoop in zijn vernedering te
schikken, den Messias te verwachten, Hem te zijner tijd
geloovig aan te nemen, zijn heil te ontvangen en op een
groote zaligheid te hopen. Roos.
FRANCISCO DE SAN ROMAN.
II
Jacobus Praepositus of Probst, zooals hij
eigenlijk heette, die aan San Roman den weg
des heils had gewezen, had ook een veelbe
wogen leven achter zich. Hij was zelf een
leerling van Luther en van IJperen afkomstig,
de oude Belgische stad die in dezen oorlog
zoo geleden heeft. Door de inquisitie gevangen
genomen, zwoer hij in 1522 uit vrees voor den
vuurdood, te Brussel zijn geloof af, waarover
hij later diep berouw toonde. Hij herriep dan
ook zijn herroeping en werd kort daarop weder
gevangen genomen. Nu zou hij zeker gedood
zijn, indien hij niet had weten te ontsnappen.
Van 1522 tot aan zijn dood veertig jaar later,
werkte hij met grooten zegen te Bremen, waar
hij in het koor der O L. Vrouwekerk be
graven is
Toen Francisco de San Roman door Gods
genade het Evangelie der zaligheid had aan
genomen, begon hij het ook al spoedig aan
anderen te verkondigen en schreef, behalve
een catechismus en andere kleine geschriften
in het Spaansch, nog een paar brieven aan den
keizer om hem te smeeken het zuiver Evangelie
in al zijn landen te doen prediken, en een uit
voerig schrijven aan zijn vrienden te Antwerpen,
waarin hij hun zijn bekeering mededeelde en
hen vermaande dienzelfden Heiland aan te
nemen. Dezen antwoordden met de bede dat
hij toch spoedig in Antwerpen terug mocht
komen, waaraan hij terstond gehoor gaf Aldaar
werd hij door eenige Dominikaner monniken,
daartoe door zijn familie aangezet, in een huis
gesleept, aan handen en voeten gebonden en
ondervraagd Verscheidene Fransche, Duitsche
en Latijnsche boeken van Luther, Melanchthon
en Oecolampadius, benevens platen, waarop
de paus werd bespot, werden bij hem ge
vonden „Gij zijt een echte Lutheraan", zeiden
de monniken tot hem; ..en gij groote schurken",
was zijn antwoord „Ikechterben geen Lutheraan,
maar belijd de eeuwige wijsheid en leer van
den 7,oon van God, onzen Heiland, wiens af
schuwelijke vervolgers gij zijt. lk heb deze
ware leer van Christus aangenomen, die voor
de zonden der gansche wereld geleden heeft
en tot rechtvaardiging is opgestaan van hen,
die de heerlijke gave Gods geloovig als ge
nadegift aannemen. Deze leer. van welke gij
niets weet, belijd ik; uw afgoderij verafschnw
ik uit het diepst van mijn hart."
Onderscheidene Spanjaarden die bij dit twist
gesprek tegenwoordig waren, meenden, evenals
indertijd Festus van Paulus gedacht had, dat
Aan de Dominikaner-monniken waren reeds
door paus Gregorius IX in 1232 de inquisitie-
rechtbanken, door hem gesticht, overgegeven,
en zij hebben zich als inquisiteurs een treurige
vermaardheid verworven In het oude klooster
der kerk van Santa Maria Novella te Florence,
vindt men een muurschildering, waarop de
Dominikanen met zinspeling op hun naam
(Domini canes, honden des Heeren) en gewaad,
als witte en zwarte honden worden afgebeeld,
die de ketters, onder de gedaante van wolven,
vervolgen.
de moedige belijder uitzinnig was, en de
monniken begonnen nog heviger tegen hem
uit te varen: „indien gij onze orde verafschuwt,
waarin bestaat dan eigenlijk uw godsdienst?
Wat gelooft gij dan toch „lk heb u reeds
gezegd dat ik eenvoudig een christen ben en
niets anders wil weten dan Jezus Christus en
dien gekruist. Dezen Christus hebt gij door
uw leugenen en goddeloosheden vervalscht.
Ik geloof in God, den Vader, die alle dingen
geschapen heeft, in Jezus Christus, den Zoon
Gods, die met zijn bloed mij heeft gekocht en
verlost en om wiens wil al mijn zonden mij
vergeven zijn, en in Gcd, den Heiligen Geest,
die de geloovigen heiligt. Ik geloof dat ik het
eeuwige leven deelachtig word door mijn
Middelaar Jezus Christus alleen, en niet door
goede werken, niet door pauselijke gunst".
„Gelooft gij dat de paus de stedehouder van
Christus en het hoofd der Kerk op aarde is,
in wiens handen zich de schatten der Kerk
bevinden, en die de macht heeft, naar zijn
goeddunken, te binden en te ontbinden, nieuwe
geloofsartikelen op te stellen en bestaande af
te schaffen?" „Van dat alles geloof ik niets;
veeleer verklaar ik den paus voor den anti
christ, door den duivel voortgebracht en een
vijand van Christus, die zich goddelijke eer
laat bewijzen en als een wolf door zijn leugens
de arme schapen van Christus verstrooit en
verscheurt
(Word t v er vol gd.) M. F. v. L.