2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 8 April 1917 Uit de Gemeente. Zandvoort. Aanneming en Bevestiging van Lidmaten. Terwijl Dinsdag en Donderdag een vijftal nieuwe lidmaten, die privaat onderwijs hadden ontvangen, werden aangenomen, had Woensdagavond, 28 Maart, de aanneming plaats van 40 leden. De consistoriekamer zag er recht feestelijk uit met de twee mooie vazen met seringen, een geschenk der nieuwe lidmaten aan den Leeraar en godsdienstleerares. Mevrouw P. M. speelde op het orgeltje en begeleidde ons aanvangslied, gez. 99 vs. 1. Na een hartelijk welkomstwoord en ernstig gebed van den Predikant begon het onderzoek, naar de verkregen kennis naar aanleiding der belijdenis vragen en geloofsartikelen 1 Aldoor elkaar afwisselend, jongens en meisjes, werd er zonder onderscheid uitstekend op de vragen geantwoord en bleef de aandacht, ook van den Kerkeraad, gespannen. Opmerkelijk waren enkele verzen of Bijbel-gedeelten die met veel liefde en gevoel werden opgezegd. Om kwart over negenen werd even gepauzeerd. Versnaperingen werden rondgedeeld, waaraan gelijk ieder jaar Mevr. P. M. haar bijzondere zorg gewijd had Ds. P. M. en Mej. C. B. gingen daarna voort met het stellen van vragen waarop zeer vlot en opgewekt werd geantwoord! Toen volgde het plechtige oogenblik, waarop de Predikant hoofd voor hoofd beantwoording vroeg der belijdenisvragen, door ZEw. met een zeer warin en tevens diep-emstig woord beëindigd, waarna onder diepe stilte een der nieuwe lidmaten opstond en het woord deed uit naam van al hare „zusters en broeders". Als blijk van hunne dankbaarheid boden zij Ds. P. M. een antieke archiefkist aan, bestemd voor hout-bewaarplaats in zijn studeerkamer en overhandigden zij de godsdienstleerares eengrootschilderij „Winteravond" voorstellend, hetgeen bleek een lievelings- wensch te zijn geweest, sinds jaren gekoesterd „Lang gewacht „Nooit gedacht „Steeds gezwegen Toch gekregen Ook ontving Mej. C. B. nog een mooie photographie in lijst van al hare leerlingen, waar zij zeer mede ingenomen was als blijvende herinnering aan een goeden winter. Beiden dankten zeer bewogen voor al deze goeden gaven. Maar nog was de avond niet ten einde. Eere-Ouderling Snijer stond op en sprak namens den Kerkeraad eenige ernstige en goede woorden. Ook nu liet de grijzaard niet na bij zijn aandachtig gehoor diepen indruk te maken. Leve deze zoo hoog ernstige en toch tevens zoo feestelijke avond nog langen tijd in de herinnering van al de toen aanwezigen voort Zondag 1 April heeft de Bevestiging der Nieuwe Leden plaats gehad. Helaas was een der meisjes door ziekte ver hinderd daaraan deel te nemen. Hare bevestiging zal, zoodra zij hersteld is, plaats hebben. Onder het staande zingen van Gezang 99 vs. 5 en 6 door de Gemeente, kwamen de 44 nieuwe Lidmaten achter den Predikant de Kerk binnen, gevolgd door den Kerkeraad. En toen allen gezeten en het lied geëindigd was, richtte de Voorganger zich, na votum en zegenbede uitgesproken en 1 Joh. 2 vs. 1217 gelezen te hebben, allereerst met een woord van gelukwensch tot de nieuwe Broeders en Zusters, die hij opwekte om het eer-volle hunner roeping helder te beseffen, daar het geen verplichting maar voorrecht is zich te voegen tot de kudde van den Goeden Herder, Die voor Zijne schapen het leven gesteld heeft. Ook den Ouders werd hartelijke deelneming betuigd in hun blijdschap en gewezen op hun taak om hun kinderen te helpen hun belofte gestand te doen. Daarna verzocht spreker de gemeente de nieuwe Belijders met zachtmoedigheid en sympathie te ontvangen en hen te toonen dat het ook in Zandvoort niet ontbreekt aan dezulken die samenbinding zoeken met allen die Jezus Christus in onverderfelijkheid hebben lief gekregen. Op dit inleidend woord volgde de tekst-opgave: 2 Timo- theus 2 vs. 11 13, het voorgebed en het gemeenschappelijk zingen van Psalm 89 vs. 7. Daarna begon de prediking. De tekst is hoogstwaarschijnlijk een fragment van een oud kerklied, waarvoor men o.a. ook houdt 1 Cor. 16 22, Hebr. 12:8, Efeze 5 14. I Tim. 3 16. Thema van dit lied is „een getrouw woord". In 't oorspr. staat het woordje „getrouw" vóórop, daar het den klemtoon heeft, evenals in 1 Tim. 1 vs. 15, 1 Tim. 3 vs. 1,1 Tim. 4 vs. 9 en Titus 3 vs. 8. „Getrouw" beteekent hier: betrouwbaar, zeker, vast. Pauius verzekert dus dat op hetgeen hij zeggen gaat, staat valt te maken. In 4 versregels wordt dan de inhoud van het getrouwe woord bezongen. Iedere regel wordt in geleid door „indien". Op de beide eerste veronderstellingen volgen beloften. De derde veronderstelling gaat met een bedreiging gepaard, terwijl na de vierde een bedreiging komt én eene vertroosting. Na dezen blik op de inrichting van het fragmentarisch lied, ging Ds. P. M. over tot beschouwing van eiken vers regel afzonderlijk. I. „Indien wij met Hem gestorven zijn". Deze veronder stelling gaat uit van de gedachte dat de voorwaarde vervuld is, waaraan voldaan worden moet, zal een mensch waarlijk „levend" mogen heeten. Sterven moeten wij om te leven. Dat wil niet zeggen dat wij het leven hiernamaals verkrijgen alleen door den laatsten adem uit te blazen. Niet voor ieder is het sterven gewin. Alleen de dooden die in den Heer sterven, zijn zalig. Buiten Christus, die Het Leven is, is er alleenopstanding ter verdoemenis, levens-verlies, blijven in den dood, niet-meer-zijn. Zal het sterven gewin zijn, dan moet het leven Christus zijn geweest. Maar tot dat leven met Christus brengt niemand het dan door met Christus te sterven. We hebben niet maar zonden. We zijn zondig, van top tot teen, in merg en bloed. Daarom helpt het niet of we al wat worden opgeknapt. Niets redt ons dan weder geboorte en bekeering. Als een standbeeld gereed is, maar de verhoudingen deugen niet, dan helpt het niet of de maker er dit al aan verandert en dat. Over-doen, totaal opnieuw beginnen, is 't eenige wat er opzit. Als de fout feitelijk in alles zit, baat het herstel van ondergeschikte foutjes niets. Zoo is de mensch. Hij deugt niet. Hij is mislukt. Hij kan daarom wel goede en voortreffelijke eigenschappen hebben. Maar die redden het geheel niet, althans niet als daar over de kritiek gaat van den Heilige. Er zit voor den mensch niets anders op dantotale vernieuwing. De oude mensch moet niet maar worden beschaafd en ontwikkeld (onze dagen bewijzen wat de „cultuur" van een mensch maakt!); hij moet in den dood, gestadig sterven, duizend dooden. Want het duurt lang eer de oude mensch écht dood is. Telkens staat hij uit zijn schijn-dood op. En daarom moet hij telkens opnieuw ter dood worden veroordeeld en in het graf worden gelegd. Met Christus sterven is niet een zachten en eervollen dood sterven. Want Hij stierf den bitteren en smadelijken dood aan het kruis. En men kan geen volgeling van Hem wezen, zonder dagelijks, zonder duizendwerven, in Zijn kruisdood meegekruist te sterven. Maar dit gedurig sterven heeft dan ook de belofte van gedurig leven „In dien wij met Hem gestorven zijn, wij zullen ook met Hem „leven". Wanneer? Hier reeds: „die in Mij gelooft, hééft het eeuwige leven". En dat leven is, trots de duizend dooden die 't ons leert sterven, wonder heerlijk en rustig en veilig en zalig. Het is: innerlijk groeien, door-gaande vernieuwing, ervaring van schuldvergiffenis, kracht tot lijden en strijden en overwinnen, vóórsmaak van hetgeen wacht als ook de laatste dood zal zijn verslonden tot zegepraal. II. „Indien wij verdragen". Eigenlijk staat er „volharden". Men zegt dat alle begin moeilijk is. Maar is alle volharding niet nog véél zwaarder De nieuwe Leden maken heden een „nieuw begin". Valt het hun zwaar? Neen, de veerkracht van het oogenblik, de geestdrift door het gemeenschappelijke aangewakkerd, de bezieling der omgeving maakt het belijdenis doen voor hen licht. Maar straks dan zijn de omstandigheden veranderd. Dan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1917 | | pagina 3