staat men ergens op een eenzame postde toejuiching is verstomdde banaliteit van het dagelijksche sleur-leven werkt verlammend. Hoeveel zwaarder is het den Heer te belijden in zijn dienstbetrekking, kantoor, werkplaats, huise lijk milieu, dan in de Kerk. En dan, als kameraden lachen en spotten en onze omgeving het eens zoo feestelijk beleden geloof dood-zwijgt! Volharding. Zie hoevelen er jaarlijks teruggaan. Eens stonden ook zij op om zich vrijwillig den Heer over te geven. Maar wat is er van hen geworden Het gebedsleven verflauwde, hun plaats onder de prediking en bij het Avondmaal blijft ledig, zij laten hun Bijbel gesloten, ze hebben de tegenwoordige wereld liefgekregen. Ofwel, ze komen nog wèl in de Kerk en aan het Avond maal en ze lezen wèl in den Bijbel en ze bidden wèl, maar... voor het frissche, blijde geloof van hun belijdenis ure kwam in de plaats een dorre en droevige geloofs overtuiging, die ze er op nahouden, zonder dat ze hun hart en leven raakt. Want, zie maar, ze zijn even zuiver in de leer als ze ónzuiver zijn in handel en wandel. Zondags christenen en door-de-weeksche bedriegers. Hun theorie is „hier beneden is het niet" en hun praktijk ishalen wat er van te halen valt, uitzuigen, afzetten, oppotten, schrapen, stelen. Volharding. Het begin is er alleen 0111 het einde. En alleen wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. En dusblijven gelooven en strijden en waken en bidden en sterven en opstaan, eiken dag. Alleen „door Gods genade" is die volharding mogelijk, d. w. z. alleen in Christus, die Gods vleesch geworden genade is. In Hem blijven, d.i. in de genade blijven om te volharden. Zijn genade is ons genoeg, ook om te volharden. En indien wij volharden, wij zullen ook met Hem heerschen. Niet met uiterlijke macht en glorie. Een volgeling van Christus is een volgeling van Hem die niet het gediend worden, maar het dienen zich tot levensideaal heeft gesteld. Heerschen zal de volhardende belijder. Over zichzelven, over de dingen en omstandigheden, zoodat zij hem moeten dienen en medewerken ten goede. En eens zal dat met Hem heerschen zóó volkomen zijn, dat alles ook bij den nu nog zoo zwakken en gedurig verslagen discipel, zal zijn mogend heid, macht, kracht, triomf, glorie. Dit is de keuzesterven en zóó leven, volharden en zóó heerschen, óf zijn leven behouden om het zoó te verliezen en het opgeven, om in- plaats van gekroond, uitgeworpen te worden. Nieuwe leden 1 gij wilt de onberouwelijke keuze doen. Staat op en bezegelt haar in Gods en ons aller tegen woordigheid (Hier volgde de beantwoording der belijdenisvragen, ge volgd door de zegenbede: Efeze 111 vs. 14—21, waarna allen te zamen staande zongen Gezang 221 vs. 4. Toen had de Doop van twee nieuwe leden plaats. De eerste kreeg als levenswoord mede Jesaja 43 vs. lb, de andere I Petrus 5 vs. 7. Na het gemeenschappelijk zingen van Gez. 238 vs. 4 zette Ds. P. M. zijn prediking voort.) III. „Indien wij Hem verloochenen". Kan een belijder tot die schrikkelijke zonde vervallen? Alleen een belijder kan het. Alleen hij verloochent den Heer als hij van Hem zegt: „ik ken Hem niet". O, nieuwe B.B. en Z.Z., acht de mogelijkheid niet gering dat ook gij die misdaad zoudt bedrijven. Als zelfs een rotsman als Petrus haar bedreef, hoe zoudt gij dan niet hebben te vreezen Zie, er behoort moed toe om in een wereld, die den Zaligmaker heeft uitgeworpen, voor Hem uit te komen. Menschenvrees houdt daarvan terug en valsche schaamte. Vooral is het geen lichte zaak Jezus te belijden in zijn naaste omgeving die zoo voortreffelijk in de gelegenheid is de waarheid onzer belijdenis te controleeren, door haar te toetsen aan ons dagelijksch leven. Vergeet ook niet dat men den Heer ook zonder woorden kan verloochenen. Zelfs zonder daden. Alleen maar in ge dachten, of door een blik der oogen, een glimlach, een schouderophalen. Feitelijk is elke zonde Christus-verlooche ning, want Hij is geopenbaard om onze zonden wèg te nemen. Als dit echter zoo is, dan is het vonnis reeds over ons allen gestreken. Geen bidden om vergeving kan meer helpen, immers er staat geschreven „indien wij Hem verloochenen, Hij zal ons ook verloochenen". Alsof het Evangelie ooit een inensch tot wanhoop dreef! Alsof de Schrift ons leerde vertwijfelen Petrus heeft den Heer driemaal verloochend. Toch heeft de Opgestane hem niet verloochend, maar in eere hersteld en de gelegenheid gegeven zijn drievoudige verloochening te herroepen. Want Petrus heeft zijn verloochening met bittere tranen beweend. En voor den boetvaardige is er vergeving. Neen, die bedreiging „Hij zal ons ook verloochenen", geldt alleen den mensch wiens doorgaande gesteldheid des harten er eene is van Christus-verloochening; die zijn zonde niet betreurt, maar zich daarin verhardt. Zoo iemand vraagt niet om genade. Hoe zou hij dan genade kunnen ontvangen? Als nu maar niemand meent dat een enkele verloochening er niet veel toe doet. Want elke zonde kan voeren tot dien staat van verharding, waarin iemand niet meer vatbaar is voor berouw en dus niet meer vatbaar voor begenadiging. Waakt en bidt! Voor den verstokten verloochenaar is er geen andere toekomst dan de voltrekking van het vonnis „Hij zal U ook verloochenen". IV. Het laatste vers behelst beidebedreiging en ver troosting. „Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouwHij kan zichzelven niet verloochenen". Velen nemen dit woord alleen als een geruststelling. Of wij al ontrouw zijn, Christus blijft tóch trouw. Maar dat is een premie op de lichtzinnigheid. Dat is het ons ontnemen van alle verantwoordelijkheids besef. Zie, er is een zalige lijdelijkheid, een heilig „laat maar waaien!" Het komt toch, toch, tóch alles terecht! Maar er is ook een rampzalige lijdelijkheid, een goddeloos „laat maar waaien 1" Het zal wel terechtkomen Christus blijft getrouw. Ook aan zichzelven. Hij kan zich zelven niet verloochenen. Hij zelf heeft gezegd „zoo wie mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochen voor mijnen Vader die in de hemelen is". E11 Zijn woord is waarachtig. Zijn „ja" is „ja". Eeuwig „ja". Daarom is een ön-trouwe discipel geen discipel. Een echte discipel is als zijn Heer: een héél mensch, een man uit één stuk. Geen mozaiek, brokkelig en vlak. Maar een pyramide, waarvan alle lijnen opwaarts streven en in één punt samen komen. Tot de „getrouwen" dienstknecht heet het „ga in in de vreugde uws heeren". Voor den trouwe-looze is er geen vreugde des Heeren. Nu niet en in eeuwigheid niet. Als wij echter den ontzettenden ernst dier bedreiging hebben verstaan, zijn we ontvankelijk geworden voor de vertroosting die er voor de oprechten van harte in dien laatsten versregel is gelegen. „indien wij ontrouw zijn"wie onzer durft opstaan en zeggen: ik was het nooit en ben het nimmer en zal het niet zijn Wie vindt, in zichzelven neerdalende, geen oorzaak tot verootmoediging van wege zoovéél en zóó schandelijke ontrouw Zalig Evangelie dan, dat den berouwvollen zondaar ver zekert Hij blijft getrouw. Christus kan zichzelven niet ver loochenen. Ook Zijn zondaarsliefde niet,ook Zijn herderstrouw niet. Hij zoekt het verloren schaap en, het gevonden hebbende, verstoot Hij het niet. Maar Hij neemt het op Zijn schouders en draagt het naar huis, verblijd zijnde. B.B. en Z Z. verbergt U dan in Zijn Heilands-trouw. Dat is de beste beveiliging tegen alle verleiding tot ontrouw. En voortsverlaat U nooit op uwe trouw jegens Hem, maar verlaat U alleen op Zijne trouw jegens 0 De grond waarop ik eeuwig bouwe, Ligt niet in mij, maar in Uw trouwe. Daarop ik leef én 'k sterf, 0 Heer Amen. Op het nagebed volgde als slotzang: Gezang 127 vs. 5. C. B.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1917 | | pagina 4