Elke haard, waarop geen brandstof wordt gelegd, gaat uit. Ook de haard
van het geloofsleven. Daarom: Kerkgaan! Kerkgaan! Kerkgaan!
Roomsch of Protestant?
FEUILLETON.
hoe wij ook leven, hoe wij ook sterven? Maar daarenboven
zou de onbekeerde mensch, wiens gedachten wenschen en
begeerlijkheden uit de aarde, aardsch zijn, in den hemel
zich thuis gevoelen, waar niets dan heiligheid heerscht
Ik geloof het niet. Het is, gelijk het gezang zegt„Wenscht
g' een hemel voor uw deel, Hemelsch zij uw hart geheel."
Met Christus aan de zonde sterven, met Christus tot een
nieuw leven der heiligmaking opgewekt worden, met Christus
ten hemel gaan, dat is de heerlijke, maar ook eenig veilige
weg. Deedele zendeling Fran5ois Coillard, die meer dan
veertig jaren van zijn leven aan het evangelisatiewerk in
het donkerste Afrika heeft gegeven en aan de oevers van
den Zambezi in 1904 ontsliep, schrijft in zijn dagboek
onder dagteekening van 17 April 1901 het volgende:
„Welk een wonderschoonen droom heb ik gisteren nacht
gehad. Ik zag mijzelven op het sterfbed uitgestrekt, terwijl
een menigte vrienden mij omringden, die fluisterden, dat
ik sterven ging. Op eens zag ik den hemel geopend en
met onuitsprekelijke blijdschap zag ik Hem komen, mijn
Heiland, en mij naderen. „Daar is Hij Kom, o kom, mijn
Koning!" riep ik vol vreugde uit. „Ik kom, ja, ik kom!"
„En de armen naar boven heffende, voelde ik dat ik
hemelwaarts gedragen werd en juichte van blijdschap
En toen werd ik wakker. Zou ik zoo sterven? Wat zou
dat heerlijk zijn."
Iemand die zoo droomen kan, diens wandel is waarlijk
in den hemel, van waar hij den Heiland verwacht.
Op uw woord, o Leven van ons leven
Werpen wij het doodskleed af.
Door de kracht uws Geestes uitgedreven,
Treden w'uit ons zondengraf.
Leer ons daaglijks, leer ons duizendwerven,
In uw kruisdood meegekruisigd sterven,
En herboren, opgestaan,
Achter u ten hemel gaan 1
M. F. v. L.
XXIII.
Het Pausdom (1ste stuk).
Over het pausdom wordt door Mej. Dorper geheel gezwegen. De
juiste verklaring hiervan zal wel die zijn, welke mijn broeder, Mr.
F. E. Posthumus Meyjes geeft op blz. 9 van zijn artikel „Een merk
waardig geschrift", voorkomende in „Onze Eeuw 15den Jaargang
1915„Het is waar zij alle inzettingen der Kerk zoo uitvoerig
bespreekt alsof zij dit essentiale toch nog niet heeft aangedurfd".
In deze reeks opstellen waarin ik Mej. D's boekje toets aan de
uitspraken der Heilige Schrift, de lezer herinnerde zich dat zij
haar overgang tot de Roomsche Kerk met een beroep op den Bijbel
heeft trachten te rechtvaardigen, zou ook ik derhalve aan het
pausdom gevoegelijk geen aandacht hebben behoeven te wijden.
Toch acht ik mij van deze taak daarom niet ontslagen. Wie in Rome
is geweest zonder den Paus te hebben gezien, is niet in Rome
geweest. Wie de Roomsche Kerkleer bespreekt zonder het pausdom
te noemen, ziet het inderdaad „essentiale" over het hoofd. Want de
Paus var. Rome is het zichtbaar Hoofd der alléénzaligmakende kerk
Christus' Stedehouder, God op aarde.
Waarop nu grondt Rome dit leerstuk?
Hier komt in de allereerste plaats het z.g.n. „Primaat van Petrus",
ter sprake. In Mattheus 16 vs. 18 verklaart JezusEn ik zeg u ook
dat gij zijt Petrus en op deze petra zal ik mijne gemeente bouwen".
Bij de verklaring van dezen tekst komt het aan op het antwoord
dat dient gegeven te worden op de vraag: Wat bedoelt de Heer
met „deze petra", waarop Hij zegt Zijne gemeente te zullen bouwen
Ik zal mijne Lezers niet vermoeien met een opsomming der namen
van degenen die de onderscheidene gevoelens op dit punt waren
toegedaan. Laat mij volstaan met deze korte vermelding dat mende
meeningen heeft opgespoord van 77 kerkvaders en oude kerkleeraren,
met deze uitkomst: dat 17 hunner onder deze petra" den Apostel
Petrus, 44 het geloof in Christus en 16 Christus-zèlven verstaan.
Rome zegt: Petrus is de rots waarop Jezus zeide Zijne gemeente
te zullen bouwen. Met petra" is hetzelfde bedoeld als met, Petrus".
Beide woorden beteekenen „rots". In het Arameesch, dat Jezus ver
moedelijk gesproken heeft, is ongetwijfeld de uitdrukking „cepha''
tweemaal gebruikt. Dan staat er dus „Ik zeg u dat gij zijt Cepha
en op deze cepha zal ik mijne gemeente bouwen".
Is deze uitlegging der Roomsche Kerk juist?
Is de Christelijke Kerk gegrondvest op Petrus?
Maar dan is haar fundament zandgrond en geen rotsbodem. In het
17de vers van Mattheus 16 spreekt Jezus hem zalig. En reeds in het
23ste vers wordt door denzelfden mond tot Petrus gezegd: „Ga weg,
achter mij, Satanas 1 gij zijt mij een aanstoot, want gij verzint niet
de dingen die Gods zijn. maar die der menschen zijn".
Uit den Talmud.
Het eenzame eiland. Een gelijkenis.
(S1 o t.)
De slaaf, die thans tot koning verheven was,
vroeg dus aan den 'wijzen man, die tot hem
gesproken had, zeggende ..Geef mij raad, o
wijze geest! wat moet ik doen om mij voor
dien dag voor te bereiden, waarop alle heerlijk
heid van mij zal weggenomen worden en men
mij naar dat eenzame eiland zal brengen."
„Naakt zijt gij tot ons gekomen," was het
antwoord, „en naakt zult gij van ons heengaan
en naar het eenzame eiland gezonden worden.
Nu zijt gij nog koning en kunt doen wat gij
wilt; zend dus werklieden naar dat eiland,
opdat zij huizen bouwen, den grond bewerken
en de omgeving zoo schoon en heerlijk mogelijk
maken. De onvruchtbare bodem zal op die
wijze in vruchtbare velden veranderd worden,
er zullen menschen heengaan, die er komen
wonen, en gij Zult een nieuw koninkrijk voor
u zelf hebben gesticht, met onderdanen, die
u hartelijk zullen welkom heeten, wanneer gij
uw macht hier verloren hebt. Het jaar is kort,
het werk is zwaarwees dus ijverig en voort
varend."
De koning volgde dien goeden raad op. Hij
zond werklieden en bouwmaterialen naar het
eenzame eiland en eer het jaar verstreken was,
was het een vriendelijk verblijf geworden,
waar velen hun intrek genomen en een aan
gename woonplaats gevonden hadden. De
koningen, die voor hem geheerscht hadden,
hadden met angst en schrik den dag zien
naderen, waarop hun koningschap met al wat
het aangenaams en heerlijks gehad had, een
einde zou nemenhij daarentegen kon hem
kalm, ja met blijdschap zelfs tegemoet zien,
wetende dat hij dan geen vreeselijken tijd
wachtte, maar integendeel een tijd van on-
gestoorden. niet eindigenden vrede en rustige
gelukzaligheid.
Snel, zeer snel ging het jaar om als een
ademtocht was het vervlogende tot koning
verheven slaaf werd van zijn heerschappij ont
heven het koninklijk gewaad werd hem uit
getrokken naakt werd hij op een schip ge
plaatst, dat naar het eenzame eiland koers zette.
Het afscheid van het eiland, waar hij toch
een gelukkig jaar had doorgebracht was wel
droevig en vooral het afleggen van al die
heerlijkheid deed wei pijn en de tocht, eenzaam
en naakt op het schip naar het eiland zijr.er
bestemming was wel somber, maar daar aan
gekomen, werd hij door de bewoners met
muziek en vroolijke gezangen begroet, en toen
hij de heerlijkheid van zijn nieuwe verblijf
had gezien, was alle leed voor goed vergeten.
Hij werd tot prins verheven en woonde verder
voor altijd te midden van zijn volk in blijdschap
en vrede.
Tot zoo ver het verhaal. En nu de beteekenis
van deze gelijkenis. De Talmud verklaart haar
aldus.
De vriendelijke schatrijke man is God en de
slaaf aan wien Hij de vrijheid schonk, is de
menschelijke ziel Het eiland, waar de slaaf
het eerst landt, is de wereld hij komt er naakt
en weenende aan. De inwoners die hem blijde
begroeten en tot hun koning maken, zijn
zijn ouders. De vrienden, die hem goeden raad
geven, zijn zijn goede neigingen. Het jaar,
waarin hij regeert, is zijn levensduur en het
eenzame eiland, waarheen hij na dat jaar ge
bracht wordt, is het toekomstige leven, dat hij
door goede werken, „de werklieden en bouw
materialen" inoet verfraaien, daar hij anders
voor eeuwig eenzaam en ellendig moet voort
bestaan.
Wij zien in deze verklaring van den Talmud
hetzelfde wat wij telkens in dat werk van het
latere Jodendom opmerken; het verdienstelijke
der goede werken, waardoor wij de zaligheid
„verdienen" moeten, iets wat de Talmud met
de roomsche leer gemeen heeft. Overigens is
er veel schoons in deze joodsche gelijkenis.
Zij brengt ons de woorden van den Heiland in
herinnering uit de bergrede: „Vergadert u
schatten in den hemel" en die andere uit de
gelijkenis van den onrechtvaardigen rentmeester:
„Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaar
digen Mammon, opdat wanneer u ontbreken
zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige
tabernakelen."
Deze ernstige vermaning wordtdoorchristenen
te veel vergeten Leven wij hier op aarde zoo,
dat wij ons voorbereiden op de eeuwigheid?
En besteden wij het ons toevertrouwde zoo,
dat het Koninkrijk Gods mede door ons toedoen
vooruitgaat, dat zielen bekeerd worden om ons
heen en in de heidenwereld, die ons, wanneer
ons ontbreken zal, dat is wanneer wij sterven,
met blijdschap het welkom kunnen toeroepen in
den hemel?
M. F. v. L.