Getuigenis.
FEUILLETON.
GUY DE BRES.
Zoover de lezers van de Zondagsbode nog behooren tot
de kerkgangers, zullen zij wel den vorigen Zondag ge
luisterd hebben naar het voorlezen van een opmerkelijk
„Getuigenis".
Want ongeveer alle Protestantsche Kerkgenootschappen
in Nederland, hebben zich vereenigd om een gemeenschap
pelijk getuigenis op te stellen tegen het voortduren van
den gemeenen oorlog, die „Europa met volslagen onder
gang bedreigt".
Aan alle kerkeraden, aan alle gemeenten van negen
Protestantsche kerken in ons land werd dit Getuigenis
toegezonden, met verzoek er voorlezing van te willen doen
in alle voormiddag-godsdienstoefeningen. Ik vermoed, dat
geen enkele kerkeraad dit geweigerd heeft, en geen enkele
Predikant in gebreke is gebleven om aan dit verzoek te
voldoen.
Vermoedelijk is dat eenmaal hooren voorlezen wel vol
doende geweest om een totaal-indruk te ontvangen van
het geheele getuigenis. Maar niet voldoende, om geheel of
gedeeltelijk te onthouden, wat er precies in stond.
Van gedachte, dat menigeen het nog eens rustig zal
willen nalezen, meende ik goed te doen, het „onder den
diepen indruk van den al feller wordenden krijg" opgestelde
woord, hier onder de oogen van alle lezers van den
Zondagsbode te brengen. Het wordt overgenomen zonder
commentaar, zonder kantteekeningen, zonder opmerkingen
in de hoop, dat dit „Getuigenis" mag medewerken, om
de gewetens wakker te maken. Want bij duizenden slapen
die nog den droomenrijken slaap des onrechtvaardigen.
J.A. v. L.
Getuigenis der gezamenlijke Protestantsche Kerken in
Nederland uitgaande tot Overheden en Volken.
Onder den diepen indruk van den al feller woedenden
krijg, die de wereld tot één slagveld dreigt te maken, hebben
de Protestantsche Kerken in Nederland zich vereenigd om
tegen de voortzetting daarvan een ernstig en dringend ge
tuigenis te doen hooren.
Wetende, dat de tallooze uitingen, die reeds afzonderlijk
uit het midden der Christenheid daartoe zijn opgegaan, tot
heden door het oorlogsrumoer werden overstemd, verwachten
zij, eenparig optredende en uiting gevende aan de stem der
christelijke consciëntie, eerder te zullen worden gehoord.
Zij vertrouwen daarbij, dat ook de zusterkerken in de
andere neutrale landen, ja zelfs die der oorlogvoerende
natiën, overtuigd van den ernst en de waarheid van dit
getuigenis, zich hierbij zullen aansluiten.
Wij beginnen vóór alles met de erkenning van eigen
schuld en spreken het uit, dat de zonden der volkeren ook
de onze zijn.
Met name belijden wij al heeft het aan de prediking
der gerechtigheid en liefde onder ons niet ontbroken
in de duidelijke aanwijzing van het kwaad niet genoeg
getrouw te zijn geweest. Zelve waren wij te dikwijls be
trokken in een strijd om stoffelijke, althans weinig geeste
lijke belangen, onder elkander en ieder in eigen kring,
waarbij meermalen wapenen en middelen werden gebruikt,
die voor God niet konden bestaan. Ook waar wij opkwamen
voor het recht en de eere Gods onder de menschen deden
wij dit niet zelden op een wijze, die met dat verheven doel
niet in overeenstemming was.
Dit alles in verootmoediging belijdende, smeeken wij om
Gods Genade tot vergeving onzer zonden.
Wij zouden echter vreezen onze ontrouw te vermeerderen,
als wij nalieten gezamenlijk tegen de ontzettende gebeurte
nissen van dezen tijd de stem te verheffen.
Daarom gevoelen wij ons geroepen in den naam des
Heeren te vermanen, dat aan het ruw geweld, hetwelk
Europa met een volslagen ondergang bedreigt een einde
worde gemaakt.
Op de ontzaglijke schade, die over de volken een diep
gaande verarming brengt, willen wij hier niet te grooten
nadruk leggen.
Anders is het met het verlies van milloenen kostbare
menschenlevens, dat at somberder stemt en verslagenheid
wekt.
Ernstiger nog is de ontwrichting van de zedelijke grond
slagen van het leven der volkeren. De zekerheid en het
vertrouwen, die daarvoor onmisbaar zijn, wankelen orde
en regel worden aan kant gezet en het gevolg daarvan,
een onderste boven keeren van staat en maatschappij, zal
niet kunnen uitblijven.
VIII
Mijn werk. mijn kruis, mijn vervolgingen en
droefenissen zijn u genoeg bekend en zelfs
hebt gij er in gedeeld, daar gij met mij gereisd
hebt gedurende den tijd van mijn ballingschap,
en nu reikt God mij de hand om mij in zijn
heerlijk koninkrijk op te nemen. Ik ga u voor,
en wanneer het den Heer behagen zal, zult
gij mij volgen; die scheiding is niet voor altijd.
De Heer zal u ook tot zich nemen om ons te
zamen te verbinden aan ons Hoofdjezus Christus.
Hier is niet de plaats onzer woning; die is in
den hemel; dit is de plaats onzer vreemdeling
schap. Laten wij dus jagen naar ons ware
vaderland, den hemel en bovenal verlangen
ontvangen te worden in het huis van onzen
hemelschen Vader om er onzen Broeder, Hoofd
en Heiland Jezus Christus te zien, om er de
heerlijke vergadering der patiarchen, profeten,
apostelen en duizenden martelaren te aan
schouwen, in welke vergadering ik ook hoop
te worden opgenomen, wanneer ik den loop
voleindigd heb van de bediening die de Heer
mij heeft toevertrouwd. Ik bid u dus, mijn be
minde vrouw, dat gij u in de overdenking
van al deze dingen troost.
Bedenk ook welk een eer God u aandoet,
dat Hij u een man gegeven heeft, die niet
slechts bedienaar van het heilig Evangelie is,
maar die door God ook zoo hoog geacht en
vereerd wordt, dat Hij hem de kroon van het
martelaarschap waardig keurt. Dat is een groote
eer, die God zelfs niet aan zijn engelen geeft.
Ik ben vroolijk en mijn hart is verheugdik
ben vervuld met de volheid der rijkdommen
van mijn God en ik ben zoozeer vertroost,
dat ik genoeg heb voor mij zelf en voor al
degenen met wie ik spreken kan Ik bid God
dat Hij tegenover mij, Zijn gevangene, Zijn
goedheid en vriendelijkheid moge voortzetten,
en ik vertrouw dat Hij dit doen zal, want ik
weet bij ondervinding, dat Hij nimmer verlaat
degenen die op Hem hopen. Ik had nooit kunnen
denken dat God zoo goedgunstig zou zijn jegens
een zoo arm schepsel als ik ben. Nu gevoel
ik de trouw van mijn Heer Jezus Christus.
Nu breng ik in praktijk wat ik zoo lang aan
anderen heb gepredikt. En voorzeker, ik moet
bekennen, dat toen ik predikte, ik als een blinde
over de kleuren sprak, met betrekking tot het
geen ik nu bij ervaring weet. Ik heb meer ge
leerd sedert ik gevangen ben dan in mijn ge
heele vorige levenik ben in een zeer goede
leerschoolik heb den H. Geest, die mij voort
durend bezielt en mij onderwijst hoe ik de
wapenen in dien geestelijken strijd moet han-
teeren Daartegenover staat de Satan, de vijand
van alle kinderen Gods, die als een brieschende
leeuw van alle zijden mij omringt en mij tracht
te treffen. Maar Hij die gezegd heeft: „Vrees
niet, ik heb de wereld overwonnen", doet mij
overwinnen, en reeds zie ik dat de Heer den
Satan onder mijn voeten vertreedt en gevoel
de kracht van God die in mijn zwakheid vol
bracht wordt.
Dit doelt op zijn verhooren, waar hij
tegenover rechters, priesters, monniken en den
bisschop stond en op de twistgesprekken in
de gevangenis met zijn tegenstanders.
Onze Heer toont mij aan de eene zijde mijn
zwakheid en kleinheid, dat ik niet anders ben
dan een arm breekbaar vat, opdat ik mijzelf
vernedere en dat alle eer der overwinning
Hem worde gegeven. Van een andere zijde
versterkt Hij mij en vertroost mij op ongeloof
lijke wijze, zoodat ik het beter heb dan de
vijanden van het Evangelie. Ik eet, drink en
slaap beter dan zij. Ik ben opgesloten in de
stevigste en akeligste gevangenis die men zich
maar kan voorstellen, een donker hol dat men
om de duisternis „Brunain" noemt en krijg niet
andersluchtdan door een klein stinkend gat, waar
men het walgelijkste vuilnis nederwerpt; ik
ben aan handen en voeten gebonden met dikke
en zware ketenen, die mij voortdurend pij
nigen, daar zij tot in mijn arme beenderen
knagende provoost komt twee of driemaal
daags mijn ketenen bezichtigen, uit vrees dat
ik zou ontvluchten en bovendien hebben zij
drie wachten van veertig man voor de deur
van mijn gevangenis geplaatst. Dan krijg ik
nog de bezoeken van den heer van Hamaide,
die mij komt zien om mij te troosten en tot
geduld te vermanen, zooals hij zegtmaar hij
komt gaarne na het eten, wanneer hij zijn maag
vol en den wijn in het hoofd heeft. Ge kunt
u dus voorstellen van welken aard zijn ver
troostingen zijnhij doet niet anders dan be
dreigingen uiten en zegt, dat indien ik de
minste poging tot ontvluchten aanwend, hij
mij bij den hals, het lichaam en de beenen zal
vastketenen, zoodat ik geen vinger meer zal
kunnen bewegen, en vele dergelijke woorden.
Maar niettegenstaande dat alles, houdt God
zijn belofte en vertroost mijn hart, zoodat ik
zeer verblijd ben.
(Wordt vervolgd.) M. F. v. L.