Voor eiken dag. Uitvoeriugen op Zaterdagavond, met een „geanimeerd" bal besloten, let wel een „bezield" balzijn de pest voor de godsdienstige viering van den Zondag, FEUILLETON. tv. eer Hij helpt? Hij kan alleen dan ingrijpen als Zijne ure is gekomen. En Zijne ure is er niet, voordat de ure der menschen voorbij is. Zóó voorbij is. dat iedereen overtuigd is, dat hij voorbij is. Wanhopig overtuigd. Of hoopvol over tuigd. Radeloos overtuigd, dat er nergens meer uitweg is uit den chaos. Of met herboren hoop, als kinderen der hoop, overtuigd, dat er nergens meer een weg is uit de verwarring. Nergens. Dus alleen bij den kunstenaar en bouwmeester, die het groot heelal opbouwde uit den chaos, tot wereld wonder. Dus alleen bij God. Hoe sneller we deze les leeren, des te sneller spoedt het „nog niet" voort tot de komst van Gods ure. De een leert zijn les snel, de ander heeft er langer voor noodigen weer een ander leert zijn les nooit. Zoo was het op school, toen we kleine menschjes waren. Zoo is het in de wereld, nu we groote menschen zijn. En groote menschen leeren immers moeilijker, niet zoo vlug, als kinderen? God zou het heel wat gemakkelijker met ons hebben, wanneer we een weinig meer „als de kinderen" waren. Dan bekort „vanzelf" d. i. krachtens goddelijke orde, elk „nog niet". En Zijne ure wordt èn in ons eigen leven, èn in het groot geheel van het wereld leven een zegezang. En een lofzang Zijner heerlijkheid. BI. J. A. v. L. Voor een waarachtig, krachtig Christendom is de wereld ontvankelijker geworden, dan misschien ooit sedert de her vormingsperioden der zestiende eeuw; en alle teekenen der tijden wijzen er op, dat ze het nog meer worden zal. Hilty. Al wat iemand doet in Gods Koninkrijk, heeft juist zoo veel waarde, als Gods geest er in legt, en daarom beteekent al ons doen juist zooveel als God van ons heeft gemaakt en als Hij ons doet doen. De hoofdzaak moet dus voor eiken arbeider in Gods Koninkrijk de vraag zijn niet hoe veel doe ik? maar hoeveel ben ik voor dat Koninkrijk? Het inwendige beslist alles. H. Pierson. Er is geen beklagelijker lot voor de gemeente van Jezus Christus, dan om niet aangevallen en gehaat, maar verdragen en met hooghartig medelijden beschermd te worden. Prof. D. de la Saussaye. O, wat zouden we rustig kunnen leven, rustig als 'tkin- deke, dat daar in de wieg ligt te glimlachen, indien we maar geloofden, wezenlijk en waarachtig geloofden aan de liefde onzes Gods! Is 't kind bang, moeder waaktIs't kind bezorgd, moeder zorgt! Is het kind arm, moeder heeft het en in dat bezit voelt het zich volkomen rijk. Moeder heeft het kind. Het kind heeft moeder. Wij hebben God, God heeft ons. Prof. Jonker. Wie zich naar Christus noemt, moet met Hem in eene persoonlijke gemeenschap staan van den innigMen aard. Prof. Lamers. Als de Heer tot ons zegt: zoekt en gij zult vinden! dan is Hijzelf de waarborg van Zijn woord. In Hem zijn alle beloften Gods ja en Amen. E. Snellen. Ik ben altijd overal een kwartier vóór mijn tijd geweest en dat heeft een man van mij gemaakt. Nelson. Bijbelsche verhalen in den Talmud. Nimrod en de toren van Babel. Kusch, de zoon van Cham en kleinzoon van Noach, nam, toen hij reeds oud geworden was, een jonge vrouw en gewon een zoon dien hij Nimrod noemde, omdat in die dagen de menschen tegen de geboden des Heeren begonnen te rebelleeren en „Nimrod" .opstand" beteekent. Nimrod groeide op en zijn vader beminde hem zeer omdat hij een zoon des ouderdoms was. Nu was er een zekere rok van vellen, dien God voor Adam gemaakt had. Toen Adam stierf, werd hij aan Henoch ten eigendom, die hem zijn zoon Methusalah naliet: deze weder gaf hem aan Noach, die hem met zich in dc ark nam. Toen hij en de zijnen de ark verlieten, stal Cham den rok en verbergde dien voor zijn broeders; later gaf hij hem aan Zijn zoon Kusch, die hem eerst vele jaren verstopte en eindelijk aan Nimrod, den zoon zijns ouderdoms, gaf. Toen Nimrod twintig jaar oud geworden was, bekleedde hij zich met dezen rok, die hem kracht en macht gaf: macht alsjager in het veld en macht als krijgsman in het'onderwerpen van zijn vijanden. En zijn ondernemingen en oorlogen waren voorspoedig, zoodat hij koning werd over de geheele aarde. Tot op dezen dag toe is zijn macht tot een spreekwoord onder de menschenkinderen ge worden, en hij die den jongelingen het hantee- ren van de wapenen leert en in de geheimen van de jacht inwijdt, wenscht zijn leerlingen den voorspoed van Nimrod toe, „die een ge weldig jager en gelukkig in al zijn oorlogen was Toen Nimrod veertig jaar oud geworden was, ontstond er twist tusschen zijne broederen, de zonen van Cham en de zonen van Jafeth. En Nimrod verzamelde den stam van Kusch en toog op ten strijde tegen de zonen van Jafeth. En hij sprak zijn leger aldus toe: „Weest niet ver vaard en bant de vreeze uit uw harten. Onze vijanden zullen zekerlijk u ten buit zijn en gij zult met hen doen al wat gij wilt". Nimrod was overwinnaar en zijn vijanden werden hem onderworpen. En toen hij met zijn krijgslieden te huis gekomen was, verzamelde zich het volk rondom hem, riep hem tot koning uit en zette een kroon op zijn hoofd Hij nu stelde daarop raadslieden, rechters, oversten, generaals en kapiteins aan en benoemde Terach, den zoon van Nahor tot zijn eersten officier. Toen Nimrod aldus zijn koninkrijk had be vestigd, besloot hij een ommuurde stad te bouwen, die de hoofdstad van zijn land zou worden. En hij koos daartoe een zekere vlakte uit en bouwde een stad die hij Sinear noemde. En Nimrod woonde veilig in Sinear en werd van lieverlede heerscher over de geheele wereld in dien tijd nu waren al de volken der aarde van éénerlei spraak en éénerlei woorden. Nimrod echter in zijn voorspoed eerde den Heer niet. Hij maakte goden van hout en steen en volgde hem daarin na. Ook zijn zoon Mordon diende de afgoden waarvan tot op dezen dag het spreekwoord onder ons is bewaard geble ven „van de goddeloozen komt goddeloosheid voort." F.n het geschiedde in dienzelfden tijd dat de veldheeren van Nimrod en de nakomelingen van Kusch, Mizraïm, Put en Kanaan te zamen raad hielden en tot elkander spraken, zeggende„Laat ons een stad bouwen en in het midden een sterken toren, welks opperste tot den hemel reikt. Dan waarlijk zullen wij ons een grooten en machtigen naam maken, waarvoor al onze vijanden zullen beven. Nie mand zal ons leed kunnen doen en geen oorlo gen zullen onze gelederen kunnen verstrooien." En zij spraken deze woorden tot den koning, die hun plan goedkeurde. Daarom verzamelden zich de stammen en kozen een doelmatige plek voor hun stad en toren uit in een vlakte tegen het oosten, in het land Sinear. En terwijl zij bouwden kwam er in hun hart opstand tegen God en zij meenden dat zij den hemel zouden kunnen bestormen en tegen Hem krijg voeren. Zij verdeelden zich in drie afdee- lingen en de eerste zeide „Wij zullen naar den hémel opklimmen en aldaar onze goden plaatsen en die aanbidden." De tweede afdeeling zeide „Wij zuilen den hemel des Heeren binnen rukken en onze kracht met de zijne meten". En de derde afdeeling sprak: „Ja, voorwaar, wij zullen Hem met pijl en speer treffen. En God zag hun booze voornemen en kende hun gedachten, maar toch bouwden zij voort. Wanneer een der steenen, die zij naar boven hadden geheschen. viel, waren zij bedroefd en weenden zelfs; maar wanneer sommigen hunner broederen van den toren vielen en gedood werden, trok niemand zich de verloren gegane levens aan. Zoo gingen zij gedurende verscheidene jaren voort, totdat God zeide: „Wij zullen hun spraak verwarren Toen vergaten de lieden hun taal en spraken tot elkander met vreemde woorden. En zij twistten en vochten met elkander, daar er telkens misverstand ontstond, en velen werden gedood, totdat zij eindelijk genoodzaakt werden het bouwen te staken. En God strafte de drie rcbelleerende afdee- 1 ingen naar hetgeen zij hadden verdiend. Zij, die gezegd hadden „wij zullen onze goden in den hemel plaatsen", werden in apen veran derd zij, die gezegd hadden „wij zullen Hem met onze pijlen treffen", doodden elkander door misverstand; en zij, die gezegd hadden: „laat ons onze kracht met de zijne meten", werden over de geheele aarde verstrooid. De toren was zeer hoog. Een derde deel daarvan zonk in den grond weg, een ander derde deel verbrandde, maar het laatste derde deel bleef nog staande tot den dag der ver woesting van Babel. Aldus werden de menschen over de aarde verspreid en in volkeren verdeeld. (Wordt vervolgd). M. F. v. L. Terach was de vader van Abram. (Gen. 4 26). ('-) 1 Sam. 24: 14. De zonen van Cham.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1917 | | pagina 2